Wat moet de ingangsdatum zijn van de gewijzigde kinderalimentatie?

De man stelt dat hij eerder niet over de financiële middelen beschikte om jaarstukken op te laten stellen en vervolgens rechtsbijstand in te schakelen en een verzoek in te dienen, maar die omstandigheden liggen in zijn risicosfeer en kunnen dus niet ten nadele strekken van de vrouw en de minderjarige.

 

De feiten

Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2012 kind K geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. M is zelfstandig ondernemer. In 2015 beëindigen partijen hun relatie. K heeft het hoofdverblijf bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie met ingang van 10 augustus 2015 vastgesteld op € 260 per maand. In 2017 trouwt M met zijn nieuwe partner X (die uit een eerdere relatie de in 2013 geboren dochter D heeft), uit welk huwelijk in 2018 zoon Z wordt geboren. In september 2019 stop M met betalen aan V.

 

Het verzoek

M verzoekt de rechtbank de door hem aan V te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2018 gewijzigd vast te stellen op € 57,75 per maand. De rechtbank wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep.

 

Onderbouwing

M beroept zich op gewijzigde omstandigheden (artikel 1:401 lid 1 BW), te weten: (1) zijn huwelijk met X, waardoor hij als stiefouder onderhoudsplichtig voor D is geworden, (2) de geboorte van Z en (3) zijn gedaalde draagkracht. M verzoekt de ingangsdatum voor de herbeoordeling van de bijdrage voor K te bepalen op 1 januari 2018. Weliswaar heeft hij zijn wijzigingsverzoek op 5 juni 2020 ingediend, maar V wist al eerder dat zijn persoonlijke omstandigheden waren gewijzigd en dat daardoor zijn draagkracht was gedaald, aldus M.

 

Beoordeling

In hetgeen M stelt, ziet het hof onvoldoende aanleiding om van een eerdere ingangsdatum dan 5 juni 2020 uit te gaan. Het enkele feit dat V op de hoogte was van het huwelijk met X en de geboorte van Z, betekent niet automatisch dat de geldende bijdrage voor K niet meer in overeenstemming zou zijn met de wettelijke maatstaven. Dat vloeit ook niet voort uit het feit dat M eigenhandig de bijdrage verlaagde en vanaf september 2019 stopte met betalen. Pas toen M zijn verzoek indiende en zijn verminderde draagkracht concreet benoemde, moest V daadwerkelijk rekening houden met een verlaging van de bijdrage. M stelt verder dat hij eerder niet over de financiële middelen beschikte om jaarstukken op te laten stellen en vervolgens rechtsbijstand in te schakelen en een verzoek in te dienen, maar die omstandigheden liggen in zijn risicosfeer en kunnen dus niet ten nadele strekken van V en K. Het gegeven dat toewijzing van het verzoek van M niet zou meebrengen dat V door haar teveel ontvangen alimentatie hoeft terug te betalen, leidt evenmin tot een ander oordeel.

Na verdere inhoudelijke beoordeling vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank en stelt de door M aan V te betalen kinderalimentatie met ingang van 5 juni 2020 vast op € 146 per maand.

 

Gerechtshof Amsterdam 21 februari 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:430 (publicatie 27 februari 2023)