Vóór huwelijk is niet af te zien van partneralimentatie

Kunnen aanstaande echtgenoten voorafgaand aan het huwelijk bij huwelijkse voorwaarden het recht op partneralimentatie in geval van echtscheiding uitsluiten? De Hoge Raad beantwoordt deze vraag ontkennend en oordeelt, in lijn met eerdere rechtspraak, dat dergelijke afspraken nietig zijn.

 

De feiten

M en V zijn in 2008 met elkaar getrouwd. Daaraan voorafgaand hebben zij huwelijkse voorwaarden opgesteld, waarvan artikel 10 lid 3 luidt: ‘De echtgenoten komen overeen dat er geen plicht tot betaling van partneralimentatie kan ontstaan en er eveneens geen recht op partneralimentatie kan ontstaan na het beëindigen van hun huwelijk’. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

 

Het geschil

V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 6.300 per maand. M beroept zich op het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen nihilbeding.

 

Procesverloop

De rechtbank oordeelt dat het nihilbeding nietig is en dat het beroep van V op de nietigheid niet onaanvaardbaar is (ECLI:NL:RBROT:2015:9890). In hoger beroep sluit het hof zich bij dat oordeel aan: een voorhuwelijkse alimentatieovereenkomst valt niet binnen de grenzen van artikel 1:158 BW en is op grond van artikel 1:400 lid 2 BW nietig (ECLI:NL:GHDHA:2017:768). Advocaat-Generaal Lückers stelt cassatie in het belang der wet in.

 

Cassatie

Volgens de A-G is de wettelijke bepaling over de nietigheid van overeenkomsten waarbij van het verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, niet van toepassing op overeenkomsten over partneralimentatie. Ook zou aan artikel 1:158 BW een ruime uitleg moeten worden gegeven die ook alimentatieovereenkomsten van aanstaande echtgenoten (dus voorafgaand aan het huwelijk) zou moeten omvatten (ECLI:NL:PHR:2022:457).

 

Beoordeling

De Hoge Raad oordeelt dat een vóór het huwelijk tussen aanstaande echtgenoten gesloten nihilbeding over partneralimentatie nietig is op grond van artikel 1:400 lid 2 BW. Dit oordeel is in lijn met eerdere rechtspraak van de Hoge Raad uit 1980 en 1996, waarin de Hoge Raad overwoog dat bij het maken van de in artikel 1:158 BW opgenomen uitzondering aan de wetgever uitsluitend overeenkomsten voor ogen hebben gestaan die de echtgenoten tijdens hun huwelijk zijn aangegaan met het oog op een voorgenomen echtscheiding. Daarin ligt volgens de Hoge Raad besloten dat een vóór het huwelijk aangegane overeenkomst waarbij wordt afgezien van partneralimentatie, nietig is.

De Hoge Raad overweegt verder dat het invoeren van de mogelijkheid voorafgaand aan het huwelijk afstand te doen van het recht op partneralimentatie – indien wenselijk geacht – veeleer op de weg van de wetgever zou liggen. Deze heeft nog tamelijk recent van een dergelijke wijziging afgezien, nu uit een initiatiefwetsvoorstel dat nihilbedingen bij voorhuwelijkse huwelijkse voorwaarden beoogde mogelijk te maken, de desbetreffende bepalingen geschrapt zijn. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.

Hoge Raad 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1724

Bron: Opmaat