26 feb Verdelen hoofdverblijf
De feiten
Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee kinderen geboren (in 2017 zoon Z en in 2018 dochter D), over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2021 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2023 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. Partijen zijn co-ouderschap overeengekomen.
Het verzoek
M verzoekt de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen. De rechtbank wijst het verzoek af en bepaalt het hoofdverblijf van de kinderen bij V. M gaat in hoger beroep. Hij verzoekt het hof de hoofdverblijfplaats van Z bij hem te bepalen en die van D bij V. M meent dat de gelijkwaardigheid van partijen als ouders dit rechtvaardigt: tijdens het huwelijk heeft M voor minstens de helft een aandeel gehad in de verzorging en opvoeding van de kinderen.
Beoordeling
Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van M af, daartoe als volgt overwegende. De zorg- en contactregeling gaat uit van een gelijkwaardig co-ouderschap, waarbij de zorgtaken exact bij helfte zijn verdeeld en de kinderen bij beide ouders evenveel verblijven. Daarmee is ook de gelijkwaardigheid van beide ouders gegeven. Inschrijving in de burgerlijke stand is slechts een administratieve aangelegenheid, die de opvoeding en verzorging van de kinderen als zodanig niet beïnvloedt. De reden waarom het hof de inschrijving van de kinderen niet aanpast aan het verzoek van M, is het risico dat er tussen partijen een concurrentiestrijd ontstaat om het voor het bij hem/haar inschreven kind net iets beter te regelen. Dat kan er toe leiden dat er tussen de kinderen onderling toch, hoe onbedoeld wellicht ook, een mate van verwijdering ontstaat.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 januari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:443 (publicatie 14 februari 2024)