22 jul Verblijfsoverstijgende kosten
De feiten
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen staan ingeschreven op het adres van V. Er is sprake van co-ouderschap.
Het verzoek
V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen kinderalimentatie vast te stellen.
Beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt. V werkt momenteel niet en ontvangt ook geen uitkering. Zij leeft van haar vermogen. M stelt dat van V verwacht mag worden dat zij weer gaat werken. De rechtbank is het met M eens dat V verdiencapaciteit heeft. Zij heeft een inspanningsverplichting om te voorzien in de kosten van de kinderen. V werkte tijdens de relatie van partijen ook en niet gebleken is dat zij arbeidsongeschikt is. Bovendien maakt de co-ouderschapsregeling het ook mogelijk om naast de zorg voor de kinderen te werken. De rechtbank gaat voor V uit van een inkomen van € 18.000 bruto per jaar. Dat verdiende V ook ongeveer tijdens de relatie en sluit ongeveer aan bij drie dagen per week tegen een minimumloon werken.
In beginsel wordt bij het berekenen van de kinderalimentatie ervan uitgegaan dat de ouder bij wie het kind staat ingeschreven de zogeheten verblijfsoverstijgende kosten voldoet. Onder die kosten vallen in ieder geval het schoolgeld, de kosten voor de noodzakelijke bijlessen en andere schoolkosten, kleding en schoenen, sportclubs, sportbenodigdheden, hobby’s, kampen, kosten van orthodontie, fietsen, computers, telefoons, paspoorten en niet-vergoede ziektekosten. In casu staan de kinderen ingeschreven op het adres van V. Voor het berekenen van de kinderalimentatie zou er in beginsel dan ook vanuit kunnen worden gegaan dat V de verblijfsoverstijgende kosten betaalt. M heeft evenwel verklaard dat hij tot op het heden het grootste deel van de verblijfsoverstijgende kosten heeft betaald, dat hij dat ook wenst te blijven doen, dat de kinderen op het adres van V ingeschreven kunnen blijven en dat V de financiële voordelen daarvan kan genieten.
De rechtbank is van oordeel dat de door M voorgestelde situatie financieel gezien het meest gunstige plaatje voor de kinderen oplevert. Verder is de uitkomst in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, omdat uit de berekening volgt dat er volledig in de behoefte van de kinderen kan worden voorzien en M voldoende draagkracht heeft om dit te betalen. De financiële situatie bij M is op dit moment bovendien stabieler, omdat hij een inkomen geniet en V in het geheel niet. De rechtbank acht ook van belang dat sprake is van co-ouderschap, en dat het dus niet zo is dat een van partijen als de hoofdverzorger kan worden aangemerkt. V heeft tegen het voorstel van M slechts ingebracht dat zij zelf graag de verblijfsoverstijgende kosten wil betalen en dat zij eerder ook kosten heeft betaald. Daarbij lijkt zij uit het oog te verliezen dat de kinderen financieel beter af zijn als M deze verantwoordelijkheid zal dragen. Bovendien geldt voor M net zo goed dat hij graag de verblijfsoverstijgende kosten wil betalen.
De rechtbank beslist, gelet op het voorgaande, dat M alle verblijfsoverstijgende kosten dient te betalen. Doordat V gebruik kan maken van de financiële voordelen omdat de kinderen op haar adres staan ingeschreven, heeft zij de mogelijkheid om naast de verblijfskosten (waarvoor zij wel kinderalimentatie zal ontvangen) zelf ook nog extra kosten voor de kinderen te betalen. Na verdere inhoudelijke beoordeling stelt de rechtbank de door M aan V te betalen kinderalimentatie vast op € 190 per kind per maand.
Rechtbank Midden-Nederland 12 juni 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3597 (publicatie 11 juli 2024)