07 jun Partneralimentatie: niet voldaan aan inspanningsverplichting
De feiten
Het huwelijk tussen M en V is in 2017 door echtscheiding ontbonden. Daarbij heeft de rechtbank de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 6.644 per maand. Geïndexeerd betaalt M thans € 7.651,58 per maand.
Het verzoek
M verzoekt de rechtbank de door hem aan V te betalen onderhoudsbijdrage op een lager bedrag vast te stellen.
Onderbouwing
Volgens M heeft V een verdiencapaciteit en heeft zij onvoldoende gedaan om aan haar inspanningsverplichting te voldoen. Van V kan verwacht kan worden dat zij zelf voorziet in haar huwelijksgerelateerde behoefte, doch dat zij in ieder geval € 6.000 bruto per maand zou kunnen verdienen, aldus M.
Beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt. De onderhoudsverplichting tussen echtgenoten vindt haar rechtsgrond in de lotsverbondenheid die door het huwelijk tot stand is gekomen. Deze lotsverbondenheid blijft bestaan, ook al wordt de huwelijksband verbroken. Dit brengt voor beide partijen gevolgen met zich mee. Zo is het voor M door het betalen van de partneralimentatie moeilijk een woning te kopen en voelt hij zich gedwongen om te blijven werken, terwijl V moet interen op haar vermogen omdat er niet in haar volledige huwelijksgerelateerde behoefte wordt voorzien.
In 2017 heeft de rechtbank overwogen dat V € 3.500 bruto per maand kan verdienen en dat dit een startsalaris betreft. Op V rust de plicht om haar verdiencapaciteit volledig te benutten en haar inkomen verder te verhogen.
Gebleken is dat het V, ruim vijf jaar na dato, niet is gelukt om daadwerkelijk inkomen te genereren. V heeft dus niet aan haar verdiencapaciteit voldaan. De vraag is of V daartoe wel voldoende inspanningen heeft verricht. Hierbij dient V te stellen en te onderbouwen dat dat het geval is (Rb. Zeeland-West Brabant 31 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3763).
V heeft verklaard dat zij tot 2020 voornamelijk heeft geïnvesteerd in haar eigen bedrijf. De onderneming werd echter niet winstgevende en is in 2020, mede door corona, opgehouden te bestaan. Daarna heeft V onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om haar makelaarswerkzaamheden weer op te pakken en heeft zij getracht haar netwerk uit te bereiden door middel van (open) sollicitaties en het leggen van contacten, voornamelijk via LinkedIn. V is in 2022 aangenomen voor een functie van 36 uur per week met een brutosalaris van € 5.000 per maand, maar is binnen de proeftijd ontslagen.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van V had gelegen om, naast haar niet goedlopende onderneming, ook een dienstverband aan te gaan. Al in 2017 stelde de rechtbank immers dat de wens van V om zelfstandig ondernemer te worden, in plaats van in loondienst te werken, niet voor rekening van M mocht komen.
Ten aanzien van de overige inspanningen van V is de rechtbank van oordeel dat zij onvoldoende concrete sollicitaties heeft verricht. Daarnaast heeft zij geen stukken overlegd waaruit afwijzingen zouden blijken. De rechtbank vindt niet dat de rugklachten van V tot een andere conclusie leiden, nu uit de stukken blijkt dat V deze klachten al langer heeft en dit haar in 2022 niet heeft beperkt om een dienstverband van 36 uur per week aan te gaan. De rugoperatie van V is geslaagd, waardoor zij beter kan lopen. V is door haar rugklachten niet geschikt voor zware arbeid, maar de rechtbank vindt niet dat dit een belemmering vormt, nu de vaardigheden van V daar ook niet liggen. Ook haar psychische klachten vormen geen belemmering, nu uit de stukken enkel blijkt dat V klachten had en hiervoor therapie heeft gevolgd, maar niet dat zij een zodanige problematiek heeft/had dat zij daardoor niet kan/heeft kunnen werken.
Nu de rechtbank vindt dat V een verdiencapaciteit heeft en dat zij onvoldoende aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan, moet de rechtbank vaststellen wat de hoogte van de aan V toegerekende verdiencapaciteit is, zodat de bijdrage van M bepaald kan worden. V is in 2022 aangenomen voor een functie van 36 uur, waarbij zij bruto € 5.000 per maand zou verdienen. Die arbeidsovereenkomst is weliswaar binnen de proeftijd beëindigd, maar volgens V was de reden daarvoor dat zij niet binnen het team zou passen. Niet gebleken is dat de overeenkomst is beëindigd omdat zij niet voldeed aan de kwaliteiten en vaardigheden voor de functie. In 2022 was V dus in staat om € 5.000 bruto per maand te verdienen. Geïndexeerd naar 2023 is dat € 5.170 bruto per maand. De rechtbank stelt de verdiencapaciteit van V vast op € 5.170 per maand in 2023. Na verdere inhoudelijke beoordeling stelt de rechtbank de door M aan V te betalen partneralimentatie met ingang van 28 april 2023 vast op € 6.512 per maand.
Rechtbank Midden-Nederland 12 maart 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3185 (publicatie 23 mei 2024)