Partneralimentatie en verblijf in zorginstelling

De feiten

M en V zijn met elkaar gehuwd. Het vermogen van V staat sinds december 2020 onder bewind, waarbij professional B tot bewindvoerder is benoemd. V lijdt aan een hersenziekte en verblijft om die reden sinds juli 2021 permanent in een zorginstelling. Inmiddels zijn M en V in een echtscheidingsprocedure verwikkeld.

 

Het verzoek

B verzoekt de rechtbank – bij wijze van voorlopige voorziening – de door M aan V te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 605 per maand.

 

Beoordeling

Naar het oordeel van de rechtbank is het voor de beoordeling van de behoefte van V niet meer passend om aan te sluiten bij de welstand van partijen tijdens het huwelijk. V verblijft sinds juli 2021 in een zelfstandige eenheid in een zorginstelling. Daardoor heeft zij minder kosten dan tijdens het huwelijk. V heeft immers, naast de bijdrage aan het CAK, alleen nog kleine uitgaven waarvoor zij ‘zakgeld’ nodig heeft. Dit betekent dat in dit geval de rechtbank geen aanleiding ziet om aan te sluiten bij de hofnorm. De rechtbank stelt de behoefte vast op basis van de werkelijke kosten van V.

V ontvangt in de instelling 24-uurs zorg en betaalt voor haar verblijf en zorg een door het CAK vastgestelde eigen bijdrage van (op dit moment) € 237,82 per maand. Hieruit worden de kosten voor inwoning, eten en drinken voldaan. V heeft geen aanvullende kosten voor gas, water en elektriciteit, maar wel voor bijvoorbeeld kleding, kleine boodschappen en de premie voor de zorgverzekering. De rechtbank ziet aanleiding om voor deze kosten aan te sluiten bij de bijstandsnorm voor mensen die in een inrichting verblijven. Deze bijstandsnorm bedraagt € 388,24 per maand.

Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de door B opgevoerde kosten voor het verrichten van haar werkzaamheden. B is een professionele bewindvoerder, die op grond van de wet recht heeft op een beloning voor haar werkzaamheden. De door B genoemde kosten van € 125,54 per maand acht de rechtbank redelijk. Dat V, zoals M stelt, voor deze kosten bijzondere bijstand ontvangt, is niet gebleken. Verder acht de rechtbank het niet redelijk dat V deze kosten uit de bijstandsnorm moet voldoen, gelet op de beperkte hoogte van deze norm.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten becijfert de rechtbank de behoefte van V op € 751,60 per maand. Na verdere inhoudelijke beoordeling stelt de rechtbank de door M aan V te betalen onderhoudsbijdrage vast op € 786 per maand.

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25 oktober 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:7702 (publicatie 24 november 2023)