Ouderschapsplan is geen vrijbrief voor dochter

Dochter heeft niet aangetoond dat het de bedoeling van haar ouders was dat zij een vrijbrief kreeg om op kosten van haar vader tot haar 25e jaar te kunnen blijven studeren.

 

De feiten

Uit het huwelijk tussen M en V is in 2001 dochter D geboren. In 2018 start D de MBO-opleiding Fotografie. In 2019 gaan M en V feitelijk uiteen, in 2020 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. In hun ouderschapsplan, dat ook door D is ondertekend, hebben zij de door M aan D te betalen onderhoudsbijdrage vastgesteld op € 439,78 per maand. Artikel 3.4 van het ouderschapsplan luidt: ‘Partijen verplichten zich aan een kind van 21 jaar of ouder een (studie)bijdrage te betalen zolang het kind met redelijke resultaten met een beroepsopleiding bezig is of studeert, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop het kind de 25-jarige leeftijd bereikt.’ In 2021 verbreekt D het contact met M. In 2022 rondt zij haar opleiding Fotografie af en start zij haar huidige HBO-opleiding Toegepaste Psychologie. Na het afronden van de studie Fotografie stopt M met betalen van een onderhoudsbijdrage aan D.

 

Het verzoek

D verzoekt de rechtbank, met een beroep op artikel 3.4 van het ouderschapsplan, de door M aan haar te betalen bijdrage in de kosten van haar studie en/of levensonderhoud vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af. D gaat in hoger beroep.

 

Beoordeling

Met inachtneming van de Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158) overweegt het hof als volgt. Vast staat dat D eind 2019/begin 2020 bij meerdere gesprekken van haar ouders met [mediator] over de afwikkeling van hun huwelijk aanwezig is geweest. D zat op dat moment midden in het tweede jaar van haar studie Fotografie. D heeft echter, tegenover de gemotiveerde betwisting door M, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er tijdens de mediation is gesproken over een vervolgopleiding Toegepaste Psychologie en dat partijen de bedoeling hadden dat M voor het levensonderhoud en deze studie zou blijven betalen tot D’s 25e verjaardag, en D in feite een vrijbrief kreeg voor het volgen van alle opleidingen tot haar 25e verjaardag .

Evenmin heeft D voldoende gesteld om aan te nemen dat zij in redelijkheid deze verwachting aan de betreffende bepaling in het ouderschapsplan mocht ontlenen. Dit klemt te meer nu D heeft verklaard zich niet te hebben bemoeid met de inhoud van de mediationgesprekken. Een redelijke uitleg van het ouderschapsplan brengt dan ook met zich dat M financieel zou bijdragen aan de studie van D die zij al volgde ten tijde van de gesprekken bij de mediator (Fotografie) en dat M in ieder geval zou doorbetalen tijdens de opvolgende studiejaren van deze opleiding, zoals hij heeft gedaan totdat D in juni 2022 afstudeerde.

De redelijkheid en billijkheid strekken niet zo ver dat moet worden aangenomen dat M D ook financieel moet blijven ondersteunen nadat zij besloot om Toegepaste Psychologie te gaan studeren. M hoefde er geen rekening mee te houden dat D na haar studie Fotografie zou overwegen een totaal andere studie te gaan doen. Het contact tussen M en D is begin 2021 verbroken. D heeft M alleen nog een paar WhatsApp-berichten gestuurd om hem aan de betaling van zijn onderhoudsbijdrage ten tijde van de studie Fotografie te herinneren. D heeft M niet de hoogte gehouden van haar studieresultaten, haar afstuderen in juni 2022, haar plannen om een tweede studie te gaan doen en ook niet over de vorderingen van deze studie. M raakte pas met de studieplannen Toegepaste Psychologie bekend door een aangetekende brief van 11 april 2022 die hij van de advocaat van D ontving en waarin stond dat D aanspraak maakt op een vergoeding van M in verband met het volgen van haar HBO-studie.

Al met al is het hof van oordeel dat M er terecht vanuit is gegaan dat zijn bijdrage alleen verplicht was tot en met het moment dat D haar studie Fotografie had afgerond. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

 

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 juni 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2013 (publicatie 6 augustus 2024)

 

Opmerking redactie: de geciteerde bepaling werd destijds vermoedelijk ‘standaard’ door mediators opgenomen in ouderschapsplannen. In Rb. Amsterdam 16 mei 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:3429) komt de bepaling bijna woordelijk terug. De uitkomst van die procedure was desondanks anders.