10 jul Kinderalimentatie: the times they are a-changin
V meent dat met de gemaakte afspraak de kinderen te kort worden gedaan. Zij wil dat de rechtbank zelf beoordeelt welke kinderalimentatie passend is, waarbij M wordt verplicht om zijn financiële gegevens te laten zien, zodat de alimentatie berekend kan worden. Daarbij gaat zij ervan uit dat M een bedrag van € 533 per kind per maand moet gaan betalen. Volgens V kan de rechter namelijk altijd afwijken van een partijafspraak over kinderalimentatie, omdat kinderalimentatie van openbare orde is.
OPENBARE ORDE
De rechtbank overweegt als volgt. Over de vraag in hoeverre kinderalimentatie van openbare orde is en het de rechter vrijstaat om voorbij te gaan aan een door de ouders gesloten overeenkomst van kinderalimentatie, lijken in de jurisprudentie en in de literatuur verschillende opvattingen te bestaan. Degenen die betogen dat kinderalimentatie van openbare orde is, wijzen daarbij veelal op HR 24 november 1972 (NJ 1973, 288), waarin de Hoge Raad oordeelde dat de rechter die – op grond van artikel 1:406 BW (voor het eerst) – kinderalimentatie vaststelt, daarover zelfstandig oordeelt, met inachtneming van de wettelijke maatstaven, zonder gebonden te zijn aan wat de ouders onderling over die alimentatie zijn overeengekomen.
.
GEHEEL ANDERE TIJDEN
Bedacht dient echter te worden dat die uitspraak is gegeven in een geheel andere tijd, waarin na echtscheiding nog aan één van de ouders het gezag over de kinderen werd toegekend (werd benoemd tot ‘voogd’) en de andere ouder slechts tot ‘toeziend voogd’ werd benoemd. Sindsdien is er het nodige veranderd in het familierecht. Tegenwoordig is het uitgangspunt dat de ouders na de echtscheiding gezamenlijk het gezag uit blijven oefenen. Daarbij zijn zij sinds 1 maart 2009 verplicht om bij scheiding een ouderschapsplan te sluiten, waarin zij juist afspraken dienen te maken over (onder meer) de kinderalimentatie. De wetgever wil de ouders dus juist stimuleren om samen afspraken maken over de kinderalimentatie. Daarmee verdraagt zich niet goed dat de rechter vervolgens zomaar over deze gemaakte afspraak heen zou kunnen stappen. Wel heeft de wetgever (in artikel 1:400 lid 2 BW) bepaald dat overeenkomsten waarbij van het krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, nietig zijn. Daarmee heeft de wetgever als het ware een ondergrens gegeven voor de contractsvrijheid van partijen. Een door hen gemaakte afspraak kan niet tot gevolg hebben dat in feite wordt afgezien van de kinderalimentatie die volgens de wet verschuldigd zou zijn. Een beding dat verhindert dat de kinderalimentatie naar boven wordt bijgesteld, zal daar al snel mee op gespannen voet staan.
.
INHOUDELIJKE BEOORDELING
In dit geval heeft de rechtbank geen redenen om aan te nemen dat met de gemaakte afspraak (van € 100 per kind per maand) de kinderen te kort worden gedaan en dus zou worden afgezien van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud. V heeft die stelling niet verder met feiten en omstandigheden ingekleurd. Zij heeft slechts gesteld ‘geen idee’ te hebben welke bijdrage op grond van de wet en de feiten reëel was. Later in de procedure heeft zij weliswaar een berekening in het geding gebracht, maar in die berekening heeft V een willekeurig inkomen aan de kant van M opgenomen. Zij heeft immers ter zitting verklaard dat zij geen idee heeft wat M verdient. Bovendien is in die berekening geen rekening houden met het feit dat M nog onderhoudsplichtig is voor zijn kind uit een eerdere relatie.
.
EINDOORDEEL
Gelet op het voorgaande sluit de rechtbank aan bij de door partijen overeengekomen kinderalimentatie van € 100 per kind per maand, en wijst het verzoek van V af.