BLOG – De Raad voor de Kinderbescherming als zachte heelmeester

Door Ewoud Hallebeek

Over het inenten van kinderen lopen de meningen uiteen. Nog niet zo lang gelden was deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma een non-issue, maar met de opkomst van internet kregen tegenstanders een steeds grotere stem. Geen wonder dat gescheiden ouders over deze kwestie regelmatig de degens met elkaar kruisen. De Raad voor de Kinderbescherming houdt zich hierover tot op heden steevast op de vlakte. Onhoudbaar, vindt Ewoud Hallebeek.

In Hof Den Bosch 16 december 2019 (ECLI:NL:GHSHE:2019:4602) draaide het in essentie om de vraag of de vader gedwongen kon worden om tijdens zijn omgangsweekend zijn 2,5 jaar oude dochter afgekolfde moedermelk te geven (spoiler alert: nee, dat kon hij niet). In die zelfde zaak verzocht de vader hem vervangende toestemming te verlenen om zijn dochter te laten inenten volgens het Rijksvaccinatieprogramma. Bij dat laatste verzoek deed zich een interessant verschijnsel voor.

Vooraf gezegd: het hof wees, in navolging van de rechtbank, het verzoek toe. Niets nieuws onder de zon. Evenmin uitzonderlijk was dat de Raad voor de Kinderbescherming gelegenheid werd geboden zich over de kwestie uit te spreken. De Raad onthield zich echter van stellingname en deed de zaak af met de eenvoudige mededeling: ‘De Raad is niet medisch onderlegd en heeft geen visie over het inenten.’ Ik denk dat dat standpunt in het huidige tijdsgewricht niet langer houdbaar is.

In vaccinatiekwesties spaart de Raad per definitie de kool en de geit. Zo hield zij in Hof Amsterdam 23 juli 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:2729) het hof voor ‘dat het niet aan de Raad is om uit medisch oogpunt over de deelname aan het vaccinatieprogramma te adviseren‘, en betoogde in Rechtbank Amsterdam 8 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5697): ‘De Raad doet geen onderzoek naar de wijze en het tempo waarop zuigelingen worden gevaccineerd en kan daarover geen advies geven. De ouders moeten het over dit punt van de opvoeding zelf eens kunnen worden’. Zomaar twee willekeurige recente voorbeelden, waaruit in ieder geval kan worden geconcludeerd dat de Raad sinds jaar en dag een bestendig standpunt uitdraagt. In dat licht mag het opvallend worden genoemd dat Gecertificeerde Instellingen zich wél pro-vaccineren opstellen en bereid zijn daarover zo nodig te procederen (zie bijvoorbeeld Rechtbank Oost-Brabant 13 juli 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:4218). Natuurlijk zijn GI’s zelfstandige bestuursorganen, met eigen taken, verantwoordelijkheden en afwegingen, maar het wringt toch dat twee verschillende ‘overheidsinstanties’ (het grote publiek ziet de Raad als overkoepelend orgaan van de GI’s), die beide zeggen het belang van het kind voorop te stellen en veelal zij aan zij gerechtelijk ten strijde trekken, hierover ogenschijnlijk verschillende visies hebben.

In de omschrijving van haar kerntaak verwijst de Raad naar het IVRK, waarin staat dat kinderen recht hebben op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid. Op haar eigen website zegt de Raad daarover: ‘Ouders zijn verantwoordelijk om uitvoering te geven aan dit recht. Ze kunnen daarbij gebruik maken van voorzieningen van de overheid, zoals onderwijs, gezondheidszorg en hulpverlening. De overheid respecteert de eigen verantwoordelijkheid van ouders. Soms lukt het ouders niet om deze verantwoordelijkheid voldoende te nemen (…). Als het kind daarbij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, is het de taak van de Raad voor de Kinderbescherming om maatregelen te vragen om de rechten van het kind te waarborgen. De Raad voor de Kinderbescherming is een uitvoeringsorganisatie van de overheid.

Die laatste zin is wat mij betreft cruciaal. De Raad is een uitvoeringsorgaan van de overheid en voert vastgesteld beleid uit. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is echter óók een dergelijk orgaan en waarschuwde vorig jaar voor de gevaren van een te lage vaccinatiegraad. Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid) zag in het RIVM-rapport ‘een stimulans om de mouwen nog verder op te stropen.’ Vorige maand berichtte het RIVM dat de deelname van pasgeborenen aan het vaccinatieprogramma licht is gestegen, waarop Blokhuis de Tweede Kamer schreef: ‘We blijven hard werken om het nog beter te doen, maar ik beschouw dit als belangrijke signalen dat we de goede kant op gaan.’ Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stelde naar aanleiding van de nieuwste cijfers in een persbericht: ‘Samen met het RIVM, jeugdgezondheidszorgorganisaties, jeugd- en kinderartsen, verpleegkundigen, beleidsmedewerkers en communicatiedeskundigen heeft staatssecretaris Blokhuis gewerkt aan het verbeteren van voorlichting en communicatie, inhaalcampagnes en het tegengaan van desinformatie.’ Waarmee maar gezegd wil zijn dat de overheid onomwonden het standpunt inneemt (daarin gesteund door kinderartsen) dat deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma cruciaal is voor de volksgezondheid. En dus ook voor de gezondheid van minderjarigen. Maar als dat dus ‘vastgesteld beleid’ van de overheid is, waarom draagt de Raad – als uitvoerder van dat beleid – dat dan niet uit?

Ik stelde de vraag aan de Raad. Die hield zich op de vlakte door te stellen dat zij ‘in het algemeen vaccineren verstandig vindt’, maar dat het Rijksvaccinatieprogramma nu eenmaal niet verplicht is en dat het vooral een kwestie van casuïstiek is. Of zoals de persvoorlichter het verwoordde: ‘In een specifieke zaak kunnen er (diverse) medische omstandigheden zijn waar wij (de Raad, EH) niet medisch deskundig zijn om ter zitting op te reageren of een mening te geven op de medische aspecten.’ De vraag is echter niet of de Raad medisch advies wil geven, maar of zij zich in algemene termen wil uitspreken over de wenselijkheid van inenten.

Ik denk dat de tot op heden door de Raad ingenomen afzijdige houding niet langer houdbaar is. De tijden veranderen en van de Raad mag worden verwacht dat zij over deze maatschappelijk uiterst relevante kwestie een standpunt inneemt. Desnoods de dooddoener ‘met de overheid zijn wij van mening dat vaccinatie verstandig is, maar wij respecteren het zelfbeschikkingsrecht van de ouders in deze’. Dan ben je nog steeds lijdelijk, maar durf je in ieder geval je verantwoordelijkheid te nemen. Zachte heelmeesters maken immers stinkende wonden.

Mr. Ewoud Hallebeek is oud-notaris en sinds 2010 als senior vakredacteur Personen- en Familierecht werkzaam bij Sdu. Daar verzorgt hij onder meer het dagelijks nieuws voor OpMaat PFR en schrijft hij voor het tijdschrift REP (Relatierecht en Praktijk). Ook de tweewekelijkse vFAS-nieuwsbrief is van zijn hand.